Eigen mening

Het huidige onderwijssysteem lijkt op het eerste gezicht een vrij goed functionerend systeem te zijn. Zo is er in de eerste plaats, zoals de drie geïnterviewde personen al aangaven, een brede waaier aan keuzemogelijkheden die de leerlingen in staat stellen zich te richten op een opleiding die echt bij hen past. Daarnaast wijst de oriëntatienota erop dat de PISA-onderzoeken aantonen dat de Vlaamse leerlingen uitmuntend scoren voor wiskunde, wetenschappen en leesvaardigheid. Bovendien las ik, opnieuw in de oriëntatienota, dat maar liefst 85% van de jongeren een diploma of studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad secundair onderwijs behaalt. Ook dit is volgens de internationale normen een bijzonder goed resultaat.

Toch valt het niet te ontkennen dat dit systeem ook enkele zwakke punten heeft. Zo verlaat, volgend uit wat hiervoor net werd aangehaald, toch wel 15% van de jongeren de secundaire school zonder enige vorm van waardevolle kwalificatie. In een klasgroep van twintig leerlingen zullen dus statistisch gezien drie leerlingen geen diploma of getuigschrift halen. Dit zijn cijfers om toch even over na te denken. Daarnaast blijkt dat heel wat jongeren zich niet lekker in hun vel te voelen op de schoolbanken. Dit lage welbevinden wordt gekarakteriseerd door fenomenen zoals schoolmoeheid, spijbelen, zwakkere leerprestaties en zittenblijven. Een ander knelpunt dat hiermee samenhangt, is het in het Vlaamse onderwijs frequent voorkomende watervalsysteem. Het zelfbeeld van de leerlingen die eerst in een zogenoemde “zwaardere richting” starten die eigenlijk te hoog is voor hun niveau en die vervolgens moeten zakken naar een zogenoemde “lichtere richting”, is duidelijk veel lager dan dat van leerlingen die meteen in de juiste studierichting terechtkomen. Bovendien stopt het meestal niet met slechts één keer zakken: vaak komen die leerlingen in een neerwaartse spiraal terecht waardoor ze ook helemaal geen toegang meer krijgen tot de voor hen oorspronkelijk “beste” studierichting. Het cascade-effect zorgt er verder voor dat die leerlingen zich veeleer ongemotiveerd zullen gedragen en onderhevig zullen zijn aan de hiervoor al opgesomde fenomenen van een laag welbevinden. Tot slot is er ook het negatieve imago van het technisch- en het beroepssecundair onderwijs. Heel wat mensen hebben de neiging om het ASO als standaard te bestempelen en het TSO, het KSO en het BSO als lagere, soms wel minderwaardige, varianten te beschouwen waarin de zwakkere en ongemotiveerde leerlingen lesvolgen. Dit hangt duidelijk samen met het hiervoor vermelde watervalsysteem. Leerlingen die op een bepaald moment niet meer kunnen volgen in de hen opgedrongen, vaak niet-haalbare, richting, moeten noodgedwongen zakken naar bijvoorbeeld het TSO of het BSO. Heel wat leerlingen uit die onderwijsvormen blijken vervolgens niet gemotiveerd te zijn in de lessen. Die houding kan verklaard worden uit het feit dat hun keuze voor die onderwijsvorm niet uit vrije wil gebeurde, maar in tegendeel plaatsvond uit noodzaak. Het gaat dus om een vicieuze cirkel waarin het beeld van ongemotiveerde leerlingen in het TSO en BSO steeds blijft voortbestaan. Duidelijk is dat de zwakke punten van het huidige onderwijssysteem eigenlijk één samenhangende maar tegelijkertijd warrige kluwen vormen waarin het allesbehalve eenvoudig is om meteen doel- en oplossinggericht te werken.

Het voorstellen van veranderingen, vernieuwingen of zelfs hervormingen die de hiervoor opgesomde knelpunten kunnen wegwerken, zijn sterk toe te juichen. Toch ben ik van mening dat de huidige hervormingsplannen niet tot een beter onderwijssysteem zullen leiden, integendeel. Twee fundamentele zaken kenmerken mijn verzet tegen de plannen zoals die vandaag op tafel liggen. Enerzijds meen ik dat het introduceren van een nieuwe indeling met belangstellingsgebieden in de eerste graad, domeinbrede en specialiserende arbeidsmarktgerichte richtingen in de tweede graad en kwalificerende en specialiserende richtingen in de derde graad niet tot betere resultaten zal leiden. Het opleggen van een nieuw systeem zal naar mijn mening de hiervoor aangehaalde knelpunten uit het huidige systeem niet kunnen doen verdwijnen. Ik vrees ervoor dat, net zoals de drie door mij geïnterviewde personen al aangaven, er een nieuwe hiërarchie in het secundair onderwijs zal ontstaan waarbij de kwalificerende richtingen “beter” zullen worden geacht dan de specialiserende richtingen. Diezelfde vrees vinden we terug in het door de VLOR in gepubliceerde “Advies over de oriëntatienota over de hervorming van het secundair onderwijs” en in de kritische artikelen “Zal de hervorming van het Vlaamse secundair onderwijs leerlingen doen schitteren?” door Bieke De Fraine en “Vernieuwingsbeleid in het Vlaamse onderwijs: een kritische analyse” door Roland Vandenberghe. Overal lees ik hetzelfde: “de hervormingen zullen de herwaardering van de technische- en beroepsgerichte opleidingen niet bewerkstelligen”. Daarnaast zal de toename in flexibele leertrajecten zal er volgens mij voor zorgen dat leerlingen het steeds moeilijker zullen krijgen om gefundeerde keuzes te maken. Ze kunnen immers hun keuze voor een bepaalde richting steevast herroepen en een andere richting uitgaan. Mij geeft dat de indruk dat sommige leerlingen zich minder volhardend zullen gedragen en ervan zullen uitgaan dat wanneer het in de ene richting niet lukt het mogelijk beter zal lukken in een andere richting. Dit is naar mijn mening het in de hand werken van het watervalsysteem terwijl de hervormingsplannen net aangaven dit probleem te willen oplossen. Ook de drie door mij geïnterviewde personen, de VLOR, Bieke De Fraine en Roland Vandenberghe drukken hun bezorgdheid uit over het voortbestaan van het watervalsysteem. Zij zijn tevens van mening dat de hervormingsplannen geen oplossing zullen kunnen bieden voor het probleem van het watervalsysteem.

Anderzijds stel ik me sterk de vraag of de plannen in hun huidige vorm wel realiseerbaar zijn. Persoonlijk zie ik veel meer nadelen dan voordelen. Zo vind ik het noodzakelijk dat er voldoende aan differentiatie wordt gedaan tijdens de lessen, maar differentiatie kent ook zijn grenzen. Die grenzen vind ik niet terug in de voorstelling van het differentiatiepakket als één van de drie pijlers in elke graad. Mij lijkt het zeer moeilijk om te voorzien in voor elke leerling op maat gemaakte differentiatiepakketten. Ik vraag mij, net als de door mij geïnterviewde leerkracht, af hoeveel leerkrachten het zullen zien zitten om op zo’n manier lesvoorbereidingen te maken en les te geven. Volgens mij is deze aanpak gewoon niet haalbaar. Bovendien is deze verdoorgedreven aanpak volgens mij ook nadelig voor de leerlingen. Zij zullen geen duidelijke structuur meer krijgen in wat ze moeten kennen en wat slechts uitbreiding, verdieping of verbreding is. Zoals ook al aangehaald door de leerkracht zal het nastreven en het realiseren van de eindtermen nog veel moeilijker worden dan dat nu al het geval is. Daarnaast vrees ik ook, net zoals de drie door mij geïnterviewde personen dat heel wat scholen in financiële problemen zullen komen als de huidige hervormingsplannen gerealiseerd zullen worden. Ik kan mij ook inleven in de persoon van de door mij geïnterviewde directeur die zich zorgen maakt over hoe de inrichting van de scholen zal moeten gebeuren om tegemoet te komen aan de vereisten van het hervormde onderwijssysteem.


Toch zijn er volgens mij ook enkele positieve punten aan de nota. Ik ben net als de drie door mij geïnterviewde personen een voorstander van meer en betere begeleiding op school. Toch vrees ik dat dit inderdaad enkel mogelijk is in samenwerking met de ouders. Als zij zich kantten tegen de adviezen van bijvoorbeeld de klassenraden en het CLB, is het moeilijk om ervoor te zorgen dat de leerlingen meteen op een goede plaats terechtkomen. Daarnaast pleit ik er ook voor om niet alleen in het secundair onderwijs, maar ook al in basisonderwijs keuzemomenten beter voor te bereiden. Zo ben ik van mening dat het verstrekken van meer concrete informatie, onder de vorm van brochures, voorstellingen door oud-leerlingen en leerkrachten uit het secundair onderwijs, de verschillende bepalende keuzemomenten van de leerlingen positief zal beïnvloeden. Tot slot zou ook ik de overschakeling naar een competentieontwikkelend onderwijs positief vinden. Net zoals de leerling en de directeur ben ik van mening dat dit soort onderwijs de leerlingen beter voorbereidt op hun instap in de maatschappij.

Mijn twee fundamentele punten van kritiek komen grotendeels overeen met de meningen van de drie door mij geïnterviewde personen. Daarnaast merk ik ook op dat de zaken die ik positief vind aan de oriëntatienota ook grotendeels door de geïnterviewden positief werden bevonden. Bovendien zijn zij ook van mening dat die punten eigenlijk binnen het huidige onderwijssysteem kunnen worden doorgevoerd. Aangezien ik op voorhand eigenlijk al mijn mening over de hervormingsplannen had gevormd, hebben hun meningen mijn opvattingen niet echt beïnvloed. Wel hebben ze mij supplementaire argumenten aangereikt die mijn mening verder ondersteunen. Die verdere ondersteuning heb ik ook gevonden in de hierboven reeds aangehaalde artikelen. Ter volledigheid som ik ze hierna nog eens bibliografisch op:

-          VLOR: Advies over de hervorming van het secundair onderwijs (10 februari 2011). Online beschikbaar op:
http://www.vlor.be/sites/www.vlor.be/files/rso-adv-009-1011.pdf

-          Bieke De Fraine: Zal de hervorming van het Vlaamse secundair onderwijs leerlingen doen schitteren? Een reactie op de plannen voor de hervorming van het SO. (Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid 2010-11/3)

-          Roland Vandenberghe: Vernieuwingsbeleid in het Vlaamse onderwijs: een kritische analyse. (Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid 2010-11/6)